506
30 APRIL 1931.
Spr. constateert hieruit, dat de bewering, dat Van Gils
op 24 Maart een bedrag van bijna f 70 ontving en anderen
vrij regelmatig naar huis gaan met f 50 a f 60 per week en
vaak met hoogere bedragen, absoluut onjuist is en meent
er verder maar geen woorden aan te moeten verspillen.
De heer VAN HOUTEN komt op tegen de insinuatie
van den Voorzitter en merkt op, dat deze aangelegenheid
hier thans voor de derde maal door hem ter sprake wordt
gebrachtde eerste maal bij de behandeling van de ge-
meente-begrooting voor 1928 in de vergadering van 3 Mei
1928 en den tweeden keer bij de vaststelling van de
rekeningen der Bedrijven over 1928 in de vergadering van
7 October 1929. Bij het onderzoek dier rekeningen was
hem toen uit de loonstaten gebleken, dat daarin een
persoon voorkwam met 146 werkuren per week en een
weekloon van meer dan f 100, De toenmalige Wetr
houder der Bedrijven heeft zich bij die gelegenheid weer
beroepen op zijn reeds in 1928 afgelegde verklaring, dat
overwerk thans zoo weinig mogelijk voorkomt en het
adjectief „gouden" ploeg tot het verleden behoort- Nu
komt in het orgaan van den Ned. Bond van Personeel in
Overheidsdienst van 11 April j.l. toch weer een artikel voor
over de z.g. „gouden ploeg" aan de Gasfabriek alhier.
Naar aanleiding van dit artikel heeft Spr. zijn vragen ge
steld. Hij betreurt het, dat niet aan zijn verzoek om over
legging van de loonstaten is voldaan en vraagt, waarom
dit niet is gebeurd. Het is volgens Spr. onmogelijk de
cijfers, welke de Wethouder heeft voorgelezen, te volgen
men moet ze op papier vóór zich zien. Het wil hem, gezien
zijn ervaring opgedaan bij het nazien van de rekeningen
der Bedrijven over 1928 voorkomen, dat de Wethouder
wel veel cijfers heeft opgenoemd, doch lang niet alle. Spr.
blijft daarom aandringen op overlegging van de loonstaten
van het laatste halfjaar.