30 APRIL 1931. 507 Den VOORZITTER komt het het beste voor, de breed voerige toelichting van Wethouder Esbach in de notulen op te nemenmen kan dan zien, of er nog aanleiding is om nader op de zaak in te gaan. Spr. geeft toe, dat men de door den heer Esbach verstrekte cijfers thans niet kan overzien. Wethouder VAN BUITENEN merkt op, dat de geheele zaak draait om het drie-ploegenstelsel met om de drie weken een Zondag overwerkzij is zeer duidelijk en een voudig. Spr. kan dan ook in deze heele geschiedenis niet anders zien dan een relletje, hetwelk om de een of andere reden tegen bepaalde personen op touw is gezet. De heer VAN HOUTEN zegt, dat het hem daar niet om te doen is, anders zou hij wel den naam hebben ge noemd van den bewusten persoon met 146 werkuren per week en een weekloon van meer dan f 100, De heer VAN VEEN vraagt, of het maken van overuren niet te vermijden zou zijn door in elke ploeg één man meer op te nemen. Spr. kan zich begrijpen, dat het bij sommigen kwaad bloed zet, dat die „gunst" steeds door dezelfde personen wordt genoten. Wethouder ESBACH komt op tegen de uitdrukking „gunst", als zou er toch iets niet in den haak zijn. Er kan hier geen sprake zijn van een gunst, daar de diensten rouleeren onder alle personen, die ervoor in aanmerking kunnen komen. Het denkbeeld van den heer Van Veen is practisch niet uitvoerbaar. Het eenig mogelijke zou dan zijn het 4-ploegenstelsel met een 42-urige werkweek. De regeling, welke hier thans geldt, wordt evenwel in elk continu-bedrijf toegepast.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 507