508
30 APRIL 1931.
De heer VAN VEEN verklaart, dat hij zelf het maken
van overuren niet als een gunst beschouwt, maar een deel
van het personeel van de Gasfabriek doet dit wèlin dien
zin is zooeven door hem het woord „gunst" gebezigd.
Hiermede is de discussie over deze aangele
genheid geëindigd.
40. Motie van het raadslid P. Haaiman, om het
College van Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
den Gemeente-Ontvanger op te dragen de belasting op de
openbare vermakelijkheden niet te heffen van de plaatsen,
die door de bioscoopdirecties te dezer stede gratis ter
beschikking worden gesteld van de werklooze ingezetenen
dezer Gemeente, c.q. deze terug te betalen.
De VOORZITTER merkt op, dat hetgeen de heer
Haaiman wil thans niet mogelijk isde betrekkelijke ver
ordening zou dan eerst gewijzigd moeten worden. Spr. stelt
voor, de motie in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen om prae-advies.
De heer HAALMAN zegt, dat de opmerking van den
Voorzitter onjuist iser bestaat namelijk een bepaling in de
verordening, dat voor voorstellingen, waarvan de opbrengst
voor 70 aan liefdadige doeleinden wordt besteed, de
belasting voor de helft wordt teruggegeven. Welnu, voor
de door Spr. bedoelde plaatsen wordt de volle 100 aan
liefdadige doeleinden besteed.
Het uitbrengen van prae-advies over zijn motie, acht Spr.
niet noodighij heeft goeden grond om te veronderstellen,
dat het afwijzend zal zijn. Immers, hij is gedwongen gewor
den zich tot den Raad te wenden, omdat Burgemeester en
Wethouders niet op zijn verzoek wilden ingaan.