30 APRIL 1931.
511
volgt
„De Raad der gemeente Breda, overwegende, dat een
„deel der ingezetenen dezer Gemeente genoodzaakt is water
„te betrekken van de West-Noordbrabantsche Waterleiding
„Maatschappij, welker tarieven aanmerkelijk hooger zijn dan
„die der gemeente-waterleiding, spreekt als zijn meening uit,
„dat dit geacht moet worden onbillijk te zijn en dat het
„daarom wenschelijk is, dat de Gemeente bijdraagt in de
„daardoor ontstane meerdere kosten voor deze ingezetenen
„en zulks op nader te bepalen wijze, noodigt het College
„van Burgemeester en Wethouders uit, een daartoe strek-
„kend voorstel bij den Raad in te dienen en gaat over tot
„de orde van den dag."
De VOORZITTER merkt op, dat de heer H a a 1 m an het
wel met hem eens zal zijn, dat deze motie toch zeer zeker
in handen van Burgemeester en Wethouders dient te wor
den gesteld om prae-advies.
De heer HAALMAN kan zich daarmede vereenigen,
maar dringt op het spoedig uitbrengen van prae-advies aan,
aangezien deze kwestie nu al vier jaren hangende is.
Wethouder VAN BUITENEN vraagt den heer Haaiman,
uit welken post van de begrooting deze zich voorstelt voor
dit doel te putten en waaruit de middelen er voor moeten
worden gevonden. Het ware gewenscht, dat de heer
Haaiman zulks alsnog aangaf.
De heer HAALMAN zal aan den wensch van den heer
Van Buitenen voldoen.
De heer KROONE zou het onbillijk vinden, als de inge-