23 JUNI 1931, 547 Wat de ministerieele circulaire betreft, welke door den heer Van Houten in het geding is gebracht, deze heeft de strekking maatregelen aan te bevelen tot behoud der vakbekwaamheid van jeugdige werkloozen. Ook Burgemeester en Wethouders hebben die ontvangen en over den inhoud daarvan rijpelijk nagedacht. Wat echter op dit gebied van gemeentewege gedaan kan worden is de heer Van Houten is genoeg vakman om dit te kunnen inzien van dien aard, dat het door het feit, dat de jeugdige werkloozen tot verschillende categoriën behooren, niet anders dan zeer eenvoudig en oppervlakkig onderricht kan zijn. Daarbij komt, dat in Breda het aantal jeugdige werkloozen niet zoo groot is. Ten slotte zegt Spr., dat het verwijt van den heer Van Houten, dat men de werkloosheidszorg nog steeds te veel een cachet van liefdadigheid geeft, Breda niet kan treffen, daar de Raad zich altijd op het standpunt heeft gesteld, dat de steunuitkeeringen zooveel mogelijk via de werkloozen-kas en de Arbeidsbeurs moesten geschieden en niet door het Burgerlijk Armbestuur. De heer HAALMAN geeft toe, dat de Wethouder hem in een particulier onderhoud over zijn voorstel met betrekking tot de vermakelijkheidsbelasting heeft gesproken, maar dit neemt volgens Spr. niet weg, dat hij toch het recht heeft hier te vragen, hoe of het met de behandeling daarvan staat. Over het geven van gratis-bioscoopvoorstel lingen voor werkloozen heeft de gemeente geen zeggen schap bovendien er zijn daaraan groote bezwaren verbonden. Spr. zou die kwestie daarom liever langs den door hem aangewezen weg zien opgelosthij kan niet inzien, waarom daartegen bezwaren zouden bestaan. De heer Van de Ven heeft het gehad over de onver kwikkelijke wijze, waarop door de S.D.A.P. de verkiezings strijd zou zijn gevoerd, doch heeft verzuimd een voorbeeld daarvan aan te wijzen. Een dergelijk verwijt kan Spr. dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 547