54 5 JANUARI 1931 is gesteld, waarschijnlijk omdat men toen aannam, dat een verbruik van 240 M3. gas over den gewonen meter wel gegarandeerd was. Die verwachting is door de practijk niet geheel bevestigd. Er zijn nog enkele gasverbruikers, die niet ten volle de genoemde hoeveelheid afnemen. Men heeft daarom gemeend ook voor het verbruik van gas over den gewonen meter een minimum te moeten stellen, en dit gelijk genomen aan het bestaande voor muntgas. Dat wil echter nog heelemaal niet zeggen, dat de art. 16 en 27 der onderwerpelijke verordening noodzakelijk gelijkluidend moeten zijn ten aanzien van het minimum-verbruik. De mee- ning van den heer Van Houten, dat het hem onmogelijk is voor dit voorstel te stemmen, is dan ook onjuister zijn daaraan geen consequenties van dien aard vast te knoopen, en het voorstel van den heer Van Houten kan te zijner tijd onafhankelijk hiervan worden behandeld. De heer Van Veen is van meening, dat in dezen malaise-tijd geen minimum-verbruik gesteld behoort te wor den. Burgemeester en Wethouders meenden evenwel, dat dit voor de verbruikers geen noemenswaardig bezwaar zou opleveren en de malaise daarbij geen rol zal spelen. De VOORZITTER wijst er op, dat, als men voor het verbruik over den gewonen meter geen minimum stelde, dit een bevoorrechting van de beter-gesitueerden zou beteekenen. Den heer Van Veen merkt Spr. op, dat de door hem aangehaalde passage in de Nieuwjaarsrede van den Burge meester over de bezuiniging, niet zoozeer sloeg op het verbruik door de gezinnen dan wel door de industrieën. Wat het voorste] Van Houten betreft, daarover zal te zijner tijd prae-advies worden uitgebracht; met zijn streven om dat voorstel eerst in behandeling te nemen, bereikt de heer Van Houten niets meer dan dat de categorie van verbruikers van gas over den gewonen meter bevoorrecht blijft boven de muntgasverbruikers.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 54