552
23 JUNI 1930.
De heer BROOS wijst er op, dat stopzetting van het
trambedrijf een groote ramp zou beteekenen voor het daaraan
verbonden personeel. Spr. valt het dan ook zeer tegen, dat
de gemeente, waar het grootste deel van dat personeel
woont, n.l. Princenhage, geweigerd heeft om in het tekort
bij te dragen. Hij zal voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders stemmen, hoewel hij weinig sympathie
gevoelt voor de Directie, die zich op een echt conservatief
standpunt stelt tegenover de arbeidsvoorwaarden van het
personeelhij is evenwel van meening, dat de tram toch
niet mag verdwijnen.
Wethouder VAN MIERLO constateert, dat de heeren
Brantjes, Kuijlaars en Van de Ven de subsidieering
afhankelijk willen stellen van de houding der grootere
gemeenten die ook aan de tramlijn gelegen zijn. Spr. voelt
daar ook veel voorhij kan er zich namelijk niet mede
vereenigen, dat andere gemeenten niets betalen en toch de
voordeelen van de tram behouden dit noemt hij klaplooperij.
De VOORZITTER zegt, dat de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde voorwaarde aldus moet worden
begrepen, dat de betrokken gemeenten moeten bijdragen.
Dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel tot
subsidieering komen, vindt zijn oorzaak in een schrijven van
den Commissaris der Koningin in deze Provincie. Het
voortbestaan der Maatschappij is wel van zoo groot belang
voor Breda, dat Burgemeester en Wethouders het verleenen
van een bijdrage in het tekort gemotiveerd achtendat wil
echter nog niet zeggen, dat Breda later tot voortdurenden
steun bereid zal zijn. Spreker wijst op de fusieplannen, die
in een vergadering dezerzijds werden bevorderd.
Wethouder VAN MIERLO wenscht gaarne definitief uit-