23 JUNI 1931. 555 luidende als volgt „Ingevolge het bepaalde in art. 101, sub. 1 der L.O.wet „1920 vergoedt de gemeente over elk dienstjaar de kosten „van instandhouding met uitzondering van de jaarwedden „der onderwijzers, aan de Besturen der bijzondere lagere „scholen. Als kosten komen in aanmerking de kosten „volgens art. 55 onder e. tot en met h. en o„ alsmede die „van instandhouding. „De wijze van berekening der vergoeding is aangegeven „in art. 101 sub. 2 en bedraagt per leerling het gemiddeld „bedrag per leerling van de kosten van de overeenkomstige „openbare scholen. Tot grondslag wordt genomen het „gemiddeld aantal leerlingen naar den maatstaf van art. 28 „der L.O.Wet. Dit is ingevolge het Koninklijk Besluit d.d. „25 Mei 1926 (S. Nr. 151) het gemiddeld aantal leerlingen „over het jaar waarvoor de vergoeding geldt i.e. over 1929. „Blijkens de hierbijgevoegde berekening bedroeg het „gemiddeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor „gewoon lager onderwijs over 1929, 1019Vs en de totale „kosten dier scholen f 10062.15. „Het gemiddeld aantal leerlingen aan de school voor „uitgebreid lager onderwijs bedroeg over dat jaar 8 HA en „de totale kosten dier openbare school f 2053.10. „De kosten per leerling der openbare G. L. O. Scholen „bedroegen dus over 1929 f 9.87 en der openbare U.L.O. „school f 25.11. „De gemeente vergoedt bovendien aan de Besturen der „bijzondere lagere scholen f 0.50 per leerling voor admini stratiekosten, welk bedrag overeenkomstig het Koninklijk „Besluit van 27 Mei 1926 (S. nr. 154) ook reeds over „voorafgaande jaren is toegekend. „De vergoeding per leerling voor de Bijzondere lagere „scholen kan dus worden vastgesteld voor het bijzonder „G.L.O. op f 10.37 en voor het bijzonder U.L.O. op f 25.61. „Krachtens art. 103, 3e lid der L.O.Wet 1920 is aan de „Besturen der bijzondere lagere scholen reeds een voorschot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 555