29 JULI 1931.
615
voor den spoed, waarmede Burgemeester en Wethouders
dit prae-advies hebben uitgebracht. Het ware volgens Spr.
te wenschen, dat het College zulks ook deed ten aanzien
van andere voorstellen van zijn fractie, b.v. in zake huurbij-
slag en werkloosheid, maar als het daarover gaat, dan zijn
zij zoo vlug niet, wél als zij den Raad iets van zijn macht
willen ontwringen. Spr. is er niet voor om op de bevoegd
heden, welke nu eenmaal het historisch bezit van den Raad
geworden zijn, te beknibbelen; hij wil daarom de bevoegd
heid in kwestie aan den Raad houden. Nu kan men wel
zeggenals men het aan Burgemeester en Wethouders
overlaat, dan zal dat bevorderlijk zijn aan een vlottere
afdoening van zaken. Doch, het nemen van dergelijke
maatregelen komt niet zoo vaak voor, dus kan het geen
bezwaar opleveren het voor die enkele maal in den Raad
te brengen, integendeel, het kan juist zeer goed zijn, dat
de Raad de zaak eens overweegt. Wordt het aan Burge
meester en Wethouders overgelaten, dan staat er ook geen
beroep op den Raad opendeze heeft dus alle zeggenschap
op dit gebied verloren.
Wethouder VAN MIERLO is eenigszins verwonderd
geweest over het voorstel van den heer Haaiman en is
het nu weer over diens toelichting. De heer Haaiman,
die zoo vaak blijk geeft de wettelijke bepalingen nauwkeurig
na te pluizen en dit strekt hem tot eere heeft blijk
baar niet gelezen, waarom deze nieuwe bepaling in de
Gemeentewet is opgenomen. Vroeger geschiedde alle
optreden in rechten van de gemeente door den Raad. Door
de ervaringen in de practijk opgedaan, wil men nu de
eenvoudige gevallen daarvan uitschakelen. In de desbetref
fende wetsartikelen wordt als uitzondering genoemd, dat de
Raad zich de bevoegdheid kan voorbehouden; als regel
wordt dus aangenomen, dat Burgemeester en Wethouders
de bevoegdheid hebben. Voor belanghebbenden kan het
soms gewenscht zijn, dat hun zaken niet meer in kleuren