616 29 JULI 1931. en geuren in het openbaar behandeld worden, zooals dat hier wel eens gebeurd is. De bevoegdheid wordt Burge meester en Wethouders alleen gegeven bij uitzetting wegens wanbetaling en huuropzegging. Dit is ook logisch, omdat Burgemeester en Wethouders ook de woningen verhuren. In andere gemeenten heeft men voor woningexploitatie reeds eerder den vorm van een stichting gekozen, mede om de vroegere omslachtige werkwijze te voorkomen. Mocht de Raad den heer Haaiman willen volgen, dan is het niet uitgesloten, dat men hier ook tot het kiezen van een anderen vorm van woning-exploitatie zijn toevlucht zal trach ten te nemeneen denkbeeld, dat trouwens door den heer Haaiman zelf al eens geopperd is. De heer HAALMAN zegt, dat de heer Van Mierlo veronderstelt, dat hij de totstandkoming van het wetsartikel in kwestie niet heeft nagegaan. Die veronderstelling is onjuist. Er is in de beide Kamers over dat artikel weinig te doen geweest. Het komt Spr. voor, dat het meer is gemaakt voor de groote gemeenten, waar het aantal van dergelijke procedures legio is en het dus stagnatie kan geven. Hier is dat aantal niet zoo groot, dat er uit dien hoofde gevaar voor overbelasting van den Raad bestaat. De heer Van Mierlo heeft in zijn betoog gedoeld op een geval van uitzetting, dat indertijd in den Raad heel wat stof heeft doen opwaaien. Hieruit blijkt evenwel, dat de Raad op dit gebied wel degelijk met Burgemeester en Wethouders van meening kan verschillen en het dus wel zin heeft dergelijke zaken in den Raad te brengen. Onder de tegenstanders van het voorstel van Burgemeester en Wethouders bevonden zich destijds ook politieke medestanders van het College. Bij aanneming van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders mist men voortaan de gele genheid zich over dergelijke zaken uit te spreken. De heer Van Mierlo kan nu welzeggen, de wet heeft in dit geval Burgemeester en Wethouders als regel gesteld en den Raad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 616