29 JULI 1931. 617
als uitzonderingwelnu, dan is Spr. voor deze uitzondering.
Wethouder VAN MIERLO merkt op, dat de heer
Haaiman uit deze vierjarige zittingsperiode één geval weet
op te noemen en daarop zijn heele conclusie bouwt.
Iedere week komen er bij Burgemeester en Wethouders
zaken van allerlei aard in behandeling, die, als zij in den
Raad kwamen, discussies zouden kunnen uitlokken. Het
argument van den heer Haaiman snijdt dus geen hout.
Elders is gebleken, dat de practijk de noodzakelijkheid van
deze delegatie van macht heeft bewezen. Het is bovendien
nog wel de vraag, of men bij een behandeling van derge
lijke zaken in den Raad wel altijd een zuivere stemming
krijgtin bedoeld college is er namelijk meer plaats voor
het laten gelden van gevoelsargumenten.
Voorts heeft de heer Haaiman gezegd, dat er in de
Kamers niet veel over het wetsartikel in kwestie te doen
is geweest. Naar alle waarschijnlijkheid waren vrijwel alle
Kamerleden er van overtuigd, dat de practijk dezen maat
regel vorderde.
De heer KROONE zegt, dat, als men van de zijde van
het College komt met voorstellen, welke er toe strekken de
bevoegdheden van den Raad te verkleinen, men hem in
den regel tegen zich zal vinden. Spr. heeft echter nagegaan,
dat Burgemeester en Wethouders zich in de hier bedoelde
gevallen altijd soepel tegenover de huurders hebben betoond.
Als dat ook in de toekomst zoo blijft, dan zal Spr. zich
niet tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
verzetten.
Het prae-advies van Burgemeester en Wet
houders wordt daarop in stemming gebracht en
aangenomen met 16 tegen 9 stemmen.