624 29 JULI 1931. „Met deze conclusie konden wij ons niet vereenigen, „zoodat wij toentertijd daarover een onderhoud met die „commissie hebben gehad. Overeenstemming werd niet „bereikt. In ons voorstel van 24 Januari 1930 Nr. „V/183 (zie gedrukte notulen 1930 bldz. 108) motiveerden „wij ons standpunt breedvoerig en het resultaat was, dat „Uw Raad met 17 tegen 5 stemmen ons yoorstel aanvaardde. „Wij meenden, dat hiermede deze aangelegenheid was „afgedaan en er een rustperiode in de bezoldiging van het „gemeente-personeel zou intreden, hetgeen het doel was „van de destijds tot stand gekomen wijzigingen in de salarisregeling. „Te betreuren is, dat zulks niet het geval blijkt te zijn, „nu slechts één jaar later deze zaak opnieuw ter sprake „wordt gebracht. „Hoewel wij van meening zijn, dat het onderhavige salaris „van alle zijden is bekeken en de Raad op zeer goede „gronden tot zijn voormeld besluit is gekomen, zoo hebben „wij toch opnieuw deze aangelegenheid in beschouwing „genomen. Deze nieuwe bestudeering heeft echter geen „wijziging in ons toentertijd ingenomen standpunt kunnen „brengen. De door ons en meerdere leden van Uwen Raad „aangevoerde motieven tegen een verdere verhooging gelden „ook thans nog onverzwakt, terwijl een onderzoek in andere „gemeenten van ongeveer gelijken omvang als Breda ons „de overtuiging heeft geschonken, dat de hier toegekende „bezoldiging tot de betere gerekend mag worden. „Bij de vergelijking met die gemeenten is in aanmerking „genomen de aantallen vaste werklieden in elk dier gemeen- „ten bij dezen tak van dienst werkzaam. Dit aantal bedraagt „voor Breda op 1 Januari 1931 14 en losse arbeiders naar „behoefte en geeft eenig inzicht in den omvang van dien „dienst in de verschillende gemeenten. De gegevens, door „andere gemeentebesturen verstrekt, hebben wij in een staat „verwerkt, welke wij hierbij ter kennisneming overleggen. „Waar het mitsdien blijkt, dat zich sedert de laatste

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 624