640 29 JULI 1931. Voor den Raad kan dit geen nieuw gezichtspunt zijn. Ook de heer Van Koolwijk was bi] zijn sollicitatie met de eischen en de salarieering op de hoogte. Sindsdien is er geen verandering van beteekenis in zijn werk gekomen. De VOORZITTER sluit zich bij de woorden van den heer Es bach aan. Burgemeester en Wethouders hebben indertijd een oproeping gedaan voor een bepaalde functie tegen een bepaald salarisde taak en de vereischte kundig heden waren in die oproeping juist omschreven. Er kan te dien opzichte geen misverstand bestaan; de heer Van Koolwijk wist, bij aanneming zijner benoeming, waaraan hij toe was. Wat het denkbeeld betreft om den huuraftrek te herzien, zegt Spr. dat dit wellicht bezwaarlijk uitvoerbaar is. Wijzi ging van de desbetreffende verordening op dat punt kan kwalijk consequenties geven voor andere ambtenaren. Men kan dus met die bedoeling niet voor het voorstel-Z ij 1 m a n s stemmen. Over het algemeen kijkt men bij de beoordeeling van deze kwestie te veel naar den persoon, iets wat bij het bepalen van de bezoldiging van een zekere functie uit den booze moet worden geacht. Wil men den directeur per sé een vergoeding geven voor zijn bemoeiingen met de werk verschaffing op de heide, laat men het dan liever doen in den vorm eener persoonlijke toelage, al moet men daarbij ook zeer voorzichtig zijn. Het voorstel van den heer Z ij 1 m a n s wordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 13 tegen 12 stemmen. Voor: de heeren Brantjes, Cerutti, Van den Boom, Moll, Zijlmans, Van Veen, Kroone, Van de Ven,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 640