652 29 JULI 1931. in te zien, dat de Raad een bevoegdheid, "welke dikwijls groote belangen raakt, uit handen geeft. In elk geval wenscht Spr. daartoe niet mede te werken, zoolang de noodzakelijk heid niet gebleken is. De heer HAALMAN kan zich volkomen met de woorden van den heer Van Veen vereenigen. Er is ook nog een ander bezwaar tegen het aanvaarden van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, namelijk ditBurgemeester en Wethouders hebben de gelegenheid om art. 11 van het Woningbesluit in toepassing te brengen voorbij laten gaan zulks had moeten gebeuren bij de vaststelling van het uit breidingsplan. Nu kan de Inspecteur van de Volksgezondheid er wel geen bezwaar in zien het alsnog te doen, maar, zegt Spr., de Inspecteur is niet de aangewezen persoon om de wet te interpreteeren. Wethouder VAN MIERLO erkent, dat destijds inderdaad verzuimd is dit besluit bij de vaststelling van het uitbreidings plan uit te lokken. Om dit verzuim te herstellen, hebben zij getracht een oplossing te vinden. De Inspecteur van de Volksgezondheid heeft zijn medewerking ter bevoegder plaatse toegezegd om alsnog dit verzuim te helpen herstel len. Mocht dit echter niet tot een goed resultaat leiden dan kan men nog altijd den weg bewandelen van een nieuwe vaststelling van het uitbreidingsplan na enkele kleinere wijzigingen, waarbij men dan tegelijkertijd het onderwerpelijke besluit van den Raad kan uitlokken. Zooals het nu gaat, is het evenwel een zeer tijdroovende geschie denis iedere geringe wijziging, hoe onbeduidend ook, moet langs den langen formeelen en weinig doeltreffenden weg geschieden, hetwelk in de practijk tot stagnatie en ongerief moet leiden. Daarom willen Burgemeester en Wethouders het liever langs den voorgestelden weg probeeren, hetwelk tot een veel vlottere afdoening van zaken zal leiden. Den heer Van Veen antwoordt Spr., dat het wèl noodig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 652