30 JULI 1931.
657
„nigingen telkens belangrijke batige saldi aanwezen, kon deze
„niet meer ongewijzigd worden toegepast en werd de sub
sidie teruggebracht tot een bedrag, dat voor het sluitend maken
„der rekening noodig was. In deze richting werden wij mede
„gedwongen door artikel 14 der Armenwet, hetwelk o.m.
„voorschrijft, dat de subsidie alleen mag worden verleend
„in zeer bijzondere gevallen en bij volstrekte noodzakelijkheid,
„hetgeen moet blijken uit de jaarlijks in te zenden rekening
„en verantwoording der instelling.
„Hieruit vloeide echter voort, dat de subsidie steeds
„eenigszins in de lucht hing, waardoor de vereenigingen in
„hare werkzaamheden worden belemmerd.
„Het wil ons dan ook doen voorkomen, dat met deze
„wijze van subsidieering niet moet worden voortgegaan en
„dat het gewenscht is, dat den vereenigingen bekend zij welk
„bedrag telken jare voor haar beschikbaar is.
„Op grond van de ervaring opgedaan in voorgaande jaren
„komt een bedrag van f 1000.voor iedere vereeniging
„voor 1930 voldoende voor. Dit bedrag kan dan voor 1931
„bij voorschot en behoudens verrekening na afloop van dat
„dienstjaar, kwartaalsgewijze betaalbaar worden gesteld. Op
„grond van de bepalingen van artikel 14 der Armenwet kan
„geen vaste regeling worden getroffen en moet het subsidie
„telken jare opnieuw worden aangevraagd, zooals dat ook
„in het verleden steeds plaats had.
„Dientengevolge is thans nog hangende een subsidie-verzoek
„der vereenigingen over 1930, waarop de beslissing in Uwe
„vergadering van 24 April 1930 werd aangehouden.
„Wij stellen U thans voor, op het voetspoor van het
„voorafgaande, aan beide vereenigingen voor 1930 ieder een
„subsidie toe te kennen van f 1000. Door de Vereeniging
„tot bescherming van zuigelingen werd hierop reeds een
„voorschot van f750.ontvangen, zoodat deze alsnog f 250.—
„uitgekeerd zal krijgen, in tegenstelling tot de R. K. Veree-
„niging tot bescherming van zuigelingen, welke geen voor
schot kreeg en derhalve nog aanspraak op het volle
