30 JULI 1931.
679
neeren van den dienst van Openbare Werken, tenzij men
de werken stuk voor stuk uitvoert. Het gebeurde in de
Bloemenbuurt bewijst, dat, als er geen voldoende toezicht
is, de zaak op den duur misloopt.
De VOORZITTER zegt, dat het voor den Raad uitermate
moeilijk is, zich in te denken in den loop van zaken bij
den dienst van Openbare Werken. Men leeft nu toevallig
in een tijd, dat er tengevolge van de annexatie vele be
stratings- en rioleeringswerken moeten worden uitgevoerd.
Het gaat evenwel niet aan, den dienst van Openbare Wer
ken op grond van die tijdelijke werkzaamheden duurzaam te
gaan belasten. Men moet vertrouwen stellen in het College
van Burgemeester en Wethouders, vooral daar men uit
ervaring weet, dat dit niet a priori afkeerig staat tegenover
uitvoering in eigen beheer. In de eerstvolgende vergadering
zullen twee zeer belangrijke werken ter tafel worden ge
bracht, die mede aantoonen, dat de werkverdeeling bij
Openbare Werken veel overleg en inzicht vereischt, hetwelk
het College van Burgemeester en Wethouders het meest
moet worden geacht te bezitten.
Wethouder VAN BUITENEN verklaart, dat het hier voor
hem geen beginsel-kwestie geldt, doch een kwestie van
doelmatigheid. Zijns inziens behoort men zich in gevallen
als het onderhavige te richten naar de omstandigheden. Dit
werk nu zal op dit moment, naar Spr.'s oordeel, den dienst
van openbare werken te zeer belasten. Hij acht het daarom
beter om openbaar aan te besteden.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen
met 12 tegen 9 stemmen.
Voor: de heeren Elich, Van Oosterum, Van Veen,