30 JULI 1931. 693 „Wij hebben de eer U voor te stellen het adres ter „afdoening in handen van ons College te stellen". De VOORZITTER wijst er op, dat dit een zaak is, welke eigenlijk bij Burgemeester en Wethouders thuis behoort. Zij hebben den Raad evenwel toch inlichtingen daaromtrent willen verstrekken. De heer COHEN zegt, dat de Voorzitter volkomen gelijk heeft, dat deze zaak bij Burgemeester en Wethouders thuis behoort, maar nu zij hier eenmaal in behandeling is, wil Spr. er toch enkele opmerkingen over maken. Spr. heeft vernomen, dat adressant altijd te veel huur betaald heeft. Had hij altijd te weinig betaald, dan zou het gemeentebestuur, volgens Spr., wel een navordering tegen hem ingesteld hebben. Nu kan men wel zeggen Dan had hij zijn inkomen maar precies moeten opgeven. Dit is inderdaad gebeurt, maar desondanks is door de een of andere oorzaak toch te veel betaald geworden. Spr. is van meening, dat het niet meer dan billijk is, de gevraagde restitutie te geven, aangezien de gemeente eigenlijk geen recht had op die meerdere huur. De heer MOLL merkt op, dat de huur voor de woningen der bouwvereenigingen bepaald wordt naar den aanslag in de inkomstenbelasting. De gegevens der belastingen zijn echter altijd een jaar achter. Daarom zou Spr. in overweging willen geven, voortaan bij het vaststellen van de huurprijzen rekening te houden met het juiste inkomen en niet met den aanslag in de belasting. De heer CERUTTI vraagt, bij wie(n) de fout eigenlijk schuilt. De VOORZITTER maakt er den heer Moll opmerkzaam

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 693