694 30 JULI 1931. op, dat het hier niet gaat om een woning eener bouwver- eeniging, maar om een gemeentewoning. Voor de gemeente woningen nu wordt bij het huren een vaste huurprijs bepaald, welke natuurlijk moet liggen tusschen de door den Raad vastgestelde minima en maxima en waarbij als maat staf het inkomen van den huurder wordt genomen, Wat de vraag van den heer Cerutti betreft; Spr. kan daarop antwoorden De fout schuilt bij den man zelf; hij zegt in zijn verzoekschrift evenwel niet, dat hij verkeerd in de huur is aangeslagen, maar dat anderen voor dezelfde soort woningen minder huur hebben betaald en op dien grond vraagt hij restitutie over verloopen tijd. Het spreekt vanzelf, dat daarop niet kan worden ingegaan. Wethouder VAN MIERLO verklaart, naar aanleiding van een desbetreffende opmerking van den heer Cohen, dat navordering door de gemeente van te weinig betaalde huur bij zijn weten nooit is voorgekomen. De heer COHEN merkt nog op, dat Van Loon precies hetzelfde inkomen heeft als zijn buren, die ook bij de H.K.L werkzaam zijn. De heer MOLL erkent, dat deze aangelegenheid tot de competentie van Burgemeester en Wethouders behoort, maar nu ze hier ter sprake komt, zou hij in overweging willen geven, een andere regeling met betrekking tot de berekening van de huur der gemeentewoningen te treffen en ;wel een, die rekening houdt met het juiste inkomen van den huurder. De VOORZITTER Men kan de huurprijzen toch niet steeds tusschentijds veranderen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 694