716 19 AUGUSTUS 1931. De heer COHEN heeft zooeven van den Wethouder vernomen, dat men bij een diepte van 34.50 M. tot een hoogte van 16 M. mag bouwen. Vroom en Dreesmann verzoekt nu 36 M. diep en 11.80 M. hoog te mogen bouwen. Spr. vreest, dat, wanneer dit wordt toegestaan, adressant een volgend jaar weer vergunning zal vragen om 16 M. hoog te bouwen, tenzij uitdrukkelijk in de voor waarden wordt vastgelegd, dat zulks niet mag. Wethouder VAN MIERLO gelooft, dat er bij den heer Cohen een misverstand in het spel is. Volgens de Bouw verordening kan in dit geval bij een diepte van 34.50 M. d.i. 3U van het perceel tot een hoogte van 16 M. gebouwd worden, zonderdat daarvoor ontheffing van Raad of Burgemeester en Wethouders noodig is. Bouwt men evenwel 36 M. diep, dan is er wèl ontheffing noodig. Natuurlijk wordt in de vergunning opgenomen, dat men niet hooger dan 11.80 M. mag gaan. Den heer Van Veen antwoordt Spr., dat het College de bezwaren van de Gezondheidscommissie, gezien hun vroeger standpunt ten opzichte van het verleenen van deze ont heffing, niet doorslaand voorkomen. De bedoelde panden aan de Eindstraat zijn 27 M. diep, zoodat Spr. niet gelooft, dat het veel zal uitmaken, of een belendend pand iets hooger wordt opgetrokken. De heer VAN VEEN protesteert er tegen, dat de Wet houder critiek uitoefent op een stuk van de Gezondheids commissie, hetwelk niet ter visie voor de raadsleden heeft gelegen. Spr. verlangt volledige voorlezing daarvan. Wethouder VAN MIERLO acht zich volkomen ge rechtigd, argumenten te putten uit hem ten dienste staande gegevens, zonder daarvan volledige voorlezing te doen en zonderdat deze ter visie hebben gelegen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 716