19 AUGUSTUS 1931. 727 van den Geneeskundigen Dienst bij de Landmacht heeft een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar de samenstelling van het water en het in alle opzichten deugdelijk bevonden. Voor enkele weken is hier een lezing gehouden met be trekking tot het oprichten te dezer stede van een overdekte zweminrichting. Den spreker van dien avond, die alleszins deskundig is op het gebied van zwemaangelegenheden, heeft Spr. naar diens oordeel gevraagd over de zwemgelegenheid te Breda, waarop deze hem heeft geantwoord, dat Breda heusch niet behoeft te klagende kwaliteit van het water en de uitgestrektheid van de zwemgelegenheid overtreffen zelfs die in vele andere gemeenten van gelijken omvang. Spr. gelooft wel, dat de legende van den heer Meijvis door het getuigenis van deze drie deskundigen voldoende weerlegd wordt. Hij kan daaraan nog toevoegen, dat toen destijds de waterverversching in de zwemkom „Boeimeer" niet geheel voldoende geacht werd, er van gemeentewege twee electrische pompinstallaties geplaatst zijn, wier capaciteit naar iemand, die bevoegd kan worden geacht om daar over een oordeel te vellen, omlangs moet hebben verklaard van dien aard is, dat het water, ook als er van natura geen verversching was, nog goed genoeg zou zijn om er dagelijks 2000 personen in te laten zwemmen; een getal, dat in de practijk lang niet bereikt wordt. De VOORZITTER wijst er op, dat het hier gaat om de ontplooiing van een stadsdeel, Ook in dit opzicht is het een belangrijk 'werk. Het is de bedoeling om bij het uitgraven van de nieuwe zwemkom meteen een sportterrein daarnaast te verkrijgen. De heer VAN VEEN zegt onaangenaam te zijn getroffen door de woorden van den heer Meijvis, waarmee deze zijn fractie als de stuwkracht voor verbetering van de zwem gelegenheid aanwijst. Spr. acht het daarom noodig er nog eens de aandacht op te vestigen, dat herhaaldelijk een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 727