19 AUGUSTUS 1931.
729
De heer BRANTJES merkt op, dat de heer Me ij vis om
zijn redeneering te staven de uitlatingen van den Inspecteur
van de Volksgezondheid over de vroegere kostelooze volks
badplaats in de Mark heeft aangehaald. Deze gegevens zijn
bovendien reeds enkele jaren oud. Als de heer Me ij vis
eerlijk wil citeeren, dan kan hij over de zweminrichting
„Boei me er" niet anders dan gunstige uitlatingen van den
Inspecteur voorlezen.
De VOORZITTER verklaart, dat het College van Burge
meester en Wethouders zich in de tegenwoordige omstan
digheden niet aan het ontwerpen van meer zwemgelegenheid
gezet zouden hebben, als niet de werkverschaffing daarbij
ten nauwste betrokken was. Bij herhaald proeven nemen en
onderzoek is gebleken, dat er geen hygiënisch bezwaar
bestaat tegen het zwemmen in de „Boeimeer"-zwemkom.
Spr. kan zich daarbij op het oordeel van den Inspecteur
der Volksgezondheid beroepen. Burgemeester en Wethou
ders hebben overigens allerlei plannen ter vermeerdering
van zwemgelegenheid overwogen. Zij hebben daarbij ook
gedacht aan het plan van den heer Van Veen om bij het
ontgraven van den voor het nieuwe goederenstation benoo-
digden grond een „IJzeren Man" aan te leggen, doch dit
plan bleek zeer moeilijk te verwezenlijken. Het advies van
den Ned. Zwembond is over het voorgestelde plan niet
ingewonnen. Zulks was niet noodig. Als bij de verdere ont
wikkeling van het plan mocht blijken, dat zulks gewenscht
is, dan kan het alsnog gebeuren, doch op het oogenblik
meenen Burgemeester en Wethouders, dat het plan vol
doende technisch is voorbereid.
Zonder verdere bedenkingen wordt daarop
besloten conform het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.