30 SEPTEMBER 1931. 797 „Aangezien de toepassing van de betreffende bepaling der „hiervoor aangeduide verordening tot onze competentie „behoort, hebben wij de eer U voor te stellen den heer „van Koo 1 wij k te berichten, dat zijn verzoek niet in „behandeling kan worden genomen, aangezien het een zaak „betreft, welke tot de competentie van ons college behoort". De heer BRANTJES zegt, dat zooals de zaak hier ligt, er niet veel meer aan te doen isde toepassing van de verordening in kwestie is nu eenmaal aan Burgemeester en Wethouders overgelaten. Dit neemt evenwel niet weg, dat velen raadsleden de wijze, waarop Burgemeester en Wet houders in dit geval de verordening hebben toegepast, niet alleen onaangenaam heeft getroffen, maar hun ook onjuist voorkomt. In de verordening staat namelijk, dat het salaris der thans (d.i. 1920) in functie zijnde ambtenaren, ingedeeld in de negende en hoogere groepen, voor het genot van vrije woning wordt verminderd met een bedrag gelijk aan de geschatte huurwaarde der woning voor de personeele belasting voor het dienstjaar 1920; voorts, dat in alle overige gevallen het salaris van ambtenaren, die in het genot van vrije woning worden gesteld en ingedeeld zijn of worden in de negende of in een hoogere groep, wordt verminderd met een bedrag, gelijk aan de geschatte huurwaarde der woning voor de personeele belasting over het dienstjaar, waarin dat genot aanvangt. De heer Van Koolwijk nu is in 1922 benoemd en heeft toen direct zijn intrek genomen in de voor den directeur der Beplantingen aangewezen ambts woning. Later is die woning verbouwd en heeft de heer Van Koolwijk gedurende dien tijd boven de Boterhal gewoond, daarna is hij weer in zijn ambtswoning terugge keerd; dit had plaats in Augustus 1923. Het genot van vrije woning is voor den heer Van Koolwijk dus eigen lijk reeds aangevangen in het jaar 1922; in elk geval echter in Augustus 1923. De huurwaarde is voor de personeele belasting geschat in 1922; in 1923 heeft geen schatting

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 797