802
30 SEPTEMBER 1931.
Dit is nu de vierde maal in ruim twee jaar tijds, dat hier
de zaak Van Koolwijk een punt van behandeling uitmaakt.
Ging het de vorige malen om verhooging van diens wedde,
thans betreft het de herziening van de op zijn salaris toe
gepaste korting voor het genot van zijn ambtswoning.
Deze zaak kan m. i. van tweeërlei standpunt worden bezien
eenerzijds door alleen te letten op de letter der verordening,
anderzijds door ook billijkheidsoverwegingen te laten gelden.
Zou deze zaak alleen worden bezien volgens de letter der
verordening, dan geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders
aan het betrekken van de ambtswoning, na de verbouwing,
beter een schatting van de huurwaarde hadden kunnen
laten voorafgaan, doch nu dit niet is geschied, is het voor
een leek niet gemakkelijk om zich over deze kwestie een
juist oordeel te vormen, daar het toch meermalen voorkomt,
dat de rechter, wiens taak het is te beslissen over uitleg
van wetsartikelen enz., bij de motiveering van zijn uitspraak
meerdere overwegingen laat gelden, terwijl het dan toch
nog vaak voorkomt, dat het rechtscollege, waarbij in beroep
wordt gegaan tegen die uitspraak, tot een juist tegenover
gestelde conclusie komt als de rechter in eersten aanleg.
Doch, wanneer wij hierbij ook billijkheidsoverwegingen
mogen laten gelden, dan is er zeker voor die verhooging
alle aanleiding, want had de heer Van Koolwijk, behoudens
de noodige herstellingen, de ambtswoning betrokken, zooals
zijn voorganger haar had verlaten, dan zou er van huur-
verhooging geen sprake hebben kunnen zijn. Maar nu hij
al vóór zijn indiensttreding tegen het betrekken van die
woning bezwaar maakte en dientengevolge een kostbare
verbouwing heeft plaats gehad, terwijl later nog op zijn
verzoek vele verbeteringen daaraan zijn aangebracht geworden,
kan er toch uit billijkheidsoverwegingen tegen dien verhoogden
huuraftrek geen bezwaar bestaan, te meer nog, omdat de
Salariscommissie in 1929 als eenig motief voor een hooger
salaris aanvoerde, dat de directeur der Beplantingen in wedde
gelijk behoorde te worden gesteld met den directeur van