30 SEPTEMBER 1931.
803
den Reinigingsdienst, terwijl eerstgenoemde functionaris nu,
zonder verhoogde huuraftrek, minder huur betaalt dan
laatstgenoemde, waardoor zijn inkomsten f 150,per jaar
hooger zijn. En al wordt nu het bedrag van zijn salaris-
verhooging door deze hoogere huurbijdrage niet onbelangrijk
verminderd, toch beteekent dit voor hem nog altijd een
wedde-verhooging van f 175,— per jaar, terwijl zijn pensioen
grondslag tengevolge van de laatste salarisverhooging met
f 500,— is verhoogd. Ook kan de heer Van Koolwijk,
daar deze zaak niet aan den Raad, maar tot de competentie
van Burgemeester en Wethouders behoort, desgewenscht,
nog altijd trachten langs ambtelijken weg herziening van het
bedrag van den huuraftrek te verkrijgen.
Wethouder ESBAGH is van meening, dat de verschillende
Sprekers wel een zeer verkeerden indruk hebben van de
motieven, welke Burgemeester en Wethouders tot hun
besluit hebben geleid.
Om dit aan te toonen doet Spr. voorlezing uit de notulen
van 29 Juli 1931.
De heer Van der Ven heeft blijkens deze notulen, bij
de behandeling van het voorstel Zijlmans, tot verhooging
van het salaris van den directeur der Beplantingen, herhaal
delijk bepleit om den huuraftrek te herzien.
De heer Van de Ven zegt veel voor het denkbeeld
van den heer Van der Ven te voelen, daar de ambts
woning van den directeur, nadat de huurwaarde ervan voor
de personeele belasting was geschat, is verbouwd en
uitgebreid.
De heer Haaiman is wel te vinden voor een algeheele
herziening der regeling, maar niet voor een incidenteele
wijziging.
Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat in den Raad zelve de
wenschelijkheid werd gevoeld om den huuraftrek te herzien.
Er was ook inderdaad alle reden toeden directeur der
Beplantingen werd tot dusver een huuraftrek van f 175,—