30 SEPTEMBER 1931.
811
kan worden toegepast.
Den heer Haaiman antwoordt Spr., dat de stemmen,
welke uit den Raad voor herziening van den huuraftrek zijn
opgegaan, Burgemeester en Wethouders er toe gebracht
hebben die kwestie minitieus te onderzoeken, met het
bekende resultaat. Het raadsbesluit tot wedde-verhooging
is door hen juist uitgevoerd.
De heer LOONEN is het in deze geheel eens met den
heer Brantjes. Spr. geeft daarom in overweging, de verdere
behandeling van de zaak aan te houden, ten einde eerst de
verordening op dit punt te herzien.
De VOORZITTER zegt, dat men met aanhouding niets
verder komt. Burgemeester en Wethouders hebben de zaak
nauwkeurig onderzocht en hun conclusie in dit prae-advies
neergelegd. Over drie weken denken zij daarover niet anders
dan nu. De Raad kan hen nu eenmaal niet dwingen de
verordeningen anders uit te voeren dan hun juist voorkomt.
De heer VAN DE VEN is het met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders absoluut niet eens. Als de
zaak niet tot de competentie van den Raad, maar tot die
van Burgemeester en Wethouders behoort, dan wenscht hij
als lid van den Raad ook niet de verantwoordelijkheid voor
het tot den heer Van Koolwijk te richten schrijven te
dragen.
De VOORZITTER verklaart, dat Burgemeester en Wet
houders hun voorstel aldus wijzigen, dat zij den Raad in
overweging geven, het schrijven van den heer Van Koolwijk
te stellen in hun handen ter afdoening, aangezien het een
zaak betreft, welke tot de competentie van Burgemeester
en Wethouders behoort. Dit wordt ten minste niet betwist.