30 SEPTEMBER 1931. 831 gezinnen hebben of die wanneer zij werken hooge loonen verdienden, kan hij zich dan ook zeer goed vereenigen. Wat het verzoek om uitbreiding der werkverschaffing en streven naar werkverruiming betreft, bevreemdt het Spr., dat de Plaatselijke Raad die vraag stelt, terwijl zijn voorzitter, de heer M e ij v i s zitting heeft in de commissie van advies voor de arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering en dus heel goed weet, dat er voortdurend naar meer gelegen heid tot werkverschaffing wordt gestreefdal het mogelijke wordt daartoe in het werk gesteld. Het derde punthet doen van een uitkeering ineens ter voorziening in de aanschaffing van kleeding en schoeisel aan daarvoor in aanmerking komende werkloozen, acht Spr. een gevaarlijk iets. Het Gemeentebestuur weet niet, wie daarvoor in aanmerking behooren te komen. Spr. is het dan ook volkomen met Burgemeester en Wethouders eens, dat dit geheel en al op het terrein der armenzorg treedt. Met betrekking tot het vierde punthet toekennen van subsidie voor ontwikkeling en ontspanning en het geven van vakonderwijs aan jeugdige werkloozen, zegt Spr., dat het den voorstellers bekend kan zijn, dat aan een regeling op dit gebied wordt gewerkt. Dit punt had dus gevoeglijk achter wege kunnen worden gelaten. Met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om dit adres voor kennisgeving aan te nemen kan Spr. zich uitstekend vereenigen. De heer MEIJVIS kan met den lofzang van den heer Loonen op het prae-advies van Burgemeester en Wet houders niet instemmen. Vroeger voerden zij tegen voorstellen ter verbetering van het lot der werkloozen als motief aan, dat er te weinig werkloozen waren, nü meenen zij, gezien de steunregelingen van een 10-tal andere gemeenten, dat de Bredasche regeling nog zoo slecht niet is. Spr. en zijn fractiegenooten blijven evenwel de meening toegedaan, dat de steunuitkeeringen hier te laag zijn, ja zelfs niet redelijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 831