896
4 NOVEMBER 1931.
zoodanig gedacht heeft, dat het volkomen tevreden stelt.
Heeft men zich echter gedacht b.v. te wachten tot de vorst
invalt, dan schijnt mij dat minder juist. Het tijdvak door de
voorstellers genoemd, van November tot en met Februari,
komt mij redelijk voor.
Ik wensch Burgemeester en Wethouders in overweging
te geven, de te verstrekken hoeveelheid iets te verhoogen,
namelijk tot 3 H.L. in de twee weken, en den tijdsduur
der verstrekking van de voorstellers over te nemen.
Voor wat het vierde dezer voorstellen betreft, meen ik,
dat het prae-advies den juisten weg aangeeft. Het begrip
„ontspanning" heeft bij iedere bevolkingsgroep een bezon-
dere beteekenis. Een algemeene commissie zal daarin niet
bevredigend kunnen voorzien. Hier ligt een taak voor het
particulier initiatief.
Mijnheer de Voorzitter. Ik vertrouw, dat uit de voorstellen,
die den Raad ongetwijfeld bereiken zullen, nadat de door
den Minister in uitzicht gestelde voorziening van extra-
uitkeering aan langdurig werkloozen zal zijn tot stand
gekomen, blijken zal de ernstige wil van Burgemeester en
Wethouders en den Raad om binnen de grenzen van hun
verantwoordelijkheid tegenover het algemeen en van hun
bevoegdheid, te helpen waar hulp noodig is en dat de door
regeeringsmaatregelen opgelegde beperkingen niet gebruikt
worden als een oorkussen, maar veeleer worden gevoeld
als een belemmering om de vleugels wat wijder uit te slaan.
Mijnheer de Voorzitter. Buitengewone tijden eischen
buitengewone maatregelen. Daarom moet in dezen tijd het
gemeentebestuur veel ter hand nemen, wat in normale tijden
aan particuliere lichamen en krachten in de maatschappij
behoort te worden overgelaten. En waar mogelijk, zal dat
ook nu nog moeten geschieden..
Ik vestig in dit verband de aandacht op het verslag van
een vergadering te Rotterdam, bijeengekomen op initiatief
van het Gemeentebestuur, waar tot de oprichting van een
Crisis-Comité werd besloten. De taak van dit Comité zal