902
4 NOVEMBER 1931.
Ten slotte wil Spr. nog een kleine opmerking maken aan
het adres van Wethouder Van Buitenen. Deze heeft
namelijk, toen de heer Mabelis zeide, dat men geen
verwachtingen behoort op te wekken, waarvan men weet,
dat zij niet verwezenlijkt kunnen worden, uitgeroepen:
„Volkomen juist!" Maar, wat zegt de heer Van Buitenen
dan wel van zijn eigen partijgenooten, die in Utrecht moties
aannemen, welke door de R. K. Kamerleden aan hun laars
worden gelapt?
Wethouder VAN BUITENENDaar spreken wij nu niet
overwij zijn hier in den Gemeenteraad. Ik wensch hier
niet zóó door U te worden aangevallen.
De heer SCHRAUWEN wenscht ook voor niemand onder
te doen in medegevoel voor de werkloozen. Maar, zegt Spr.
wat schiet men er mede op, of men deze voorstellen al
aanneemt, terwijl men te voren weet, dat de Minister ze
toch niet zal goedkeuren. Spr. wil daarom eerst afwachten,
wat de Minister zal doenwij kunnen dan aan de hand van
die maatregelen onze steunregeling herzien. Wat de cokes
verstrekking aangaat, is hij ook voor uitbreiding der voor
gestelde hoeveelheid.
De heer VAN DER VEN komt op tegen de bewering
van den heer Van Houten, dat de heer Kroone de
eenige is, die vasthoudt aan de resolutie, aangenomen op
het R. K. demonstratief congres te Utrecht. Spr. en de
andere R. K. democraten laten zich door den heer Van
Houten niet in de schoenen schuiven, dat zij niets voelen
voor de werkloozen.
Wethouder VAN BUITENEN zegt, dat het hoe langer
hoe minder prettig wordt om hier over deze aangelegenheid