3 DECEMBER 1931.
923
van den Vleeschkeuringsdienst-Openbaar Slachthuis voor het
dienstjaar 1932 te behandelen.
De heer HAALMAN heeft daartegen niet het minste
bezwaar, maar acht het nu het juiste moment om even den
vinger te leggen op een in laatstvermeld adres voorkomende
zinsnede, opdat daaruit geen verkeerde conclusie worde
getrokken. De bewuste zinsnede betreft de positieve toe
zegging, welke indertijd door den Directeur van het Open
baar Slachthuis aan de slagers blijkt te zijn gedaan, dat
„nooit de te veel betaalde gelden in de gemeentekas zouden
worden gestort, maar in elk geval den gebruikers ten goede
zouden komen". Zooals verder in dat adres verluidt, heeft de
Directeur zelfs het plan geopperd om het overschot van het
afgeloopen boekjaar ponds-ponds-gewijze aan de slagers te
restitueeren. De Directeur heeft zoodoende mededeelingen
gedaan, welke het beleid en de bevoegdheid van den Raad
raken. Zulks behoort niet te geschieden en zeer zeker niet
zonder medeweten van Burgemeester en Wethouders. Spr.
zou daarom gaarne vernemen, of Burgemeester en Wet
houders den Directeur tot het doen van zoodanige mede
deelingen gemachtigd hadden.
De VOORZITTER antwoordt, dat bedoelde mededeelingen
door den Directeur zijn gedaan zonder medeweten van
Burgemeester en Wethouders. Zij staan er dus, evenals de
Raad, absoluut buiten.
De heer HAALMAN vindt, dat het dan op den weg van
Burgemeester en Wethouders ligt om er den Directeur op
te wijzen, dat hij dergelijke mededeelingen niet heeft te
doen.
De VOORZITTER zegt, dat zulks in zekeren zin reeds
is geschied.