3 DECEMBER 1931. 935 „anderzijds, zijn ons ooit klachten omtrent den slechten „toestand der school ter oore gekomen. „Wij zijn dan ook niet tot de overtuiging kunnen geraken, „dat het schoolgebouw in een zoodanigen onbruikbaren „toestand verkeert, dat een verbouwing zonder uitstel „vereischt wordt. „In verband met het vorenstaande mogen wij Uwe aandacht „vestigen op het bepaalde in art. 205, 3e lid der L. O. wet o.m. inhoudende „Indien een schoolbestuur, als bedoeld in het eerste lid „van dit artikel" (waaronder de school aan de St. Janstraat „valt), „aan den raad eener gemeente eene aanvrage indient, „als bedoeld in art. 72, is de raad bevoegd die aanvrage af „te wijzen op grond van de bruikbaarheid van het gebouw, „waarin de school is gevestigd." „Aangezien wij, zooals boven uiteengezet, van een dringend „noodzakelijke, geen uitstel lijdende verbouwing niet overtuigd „zijn, doch integendeel de meening zijn toegedaan, dat het „gebouw nog in bruikbaren toestand verkeert, hebben wij „de eer U in overweging te geven, op grond van art. 205, „3e lid L. O. wet, op het verzoek afwijzend te beschikken." De heer ELICH verklaart, dat hij de verbetering der school weliswaar noodig acht, doch dat hij in verband met de moeilijke economische tijdsomstandigheden voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stemmen. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders erkennen, dat de school aan de St. Janstraat niet geheel en al aan de eischen voldoetzij behoeft inderdaad verbetering, maar is een zoo dure bouw van vijf lokalen daarvoor thans noodig Al is verbetering wenschelijkhet is niet juist daartoe in dezen benarden tijd over te gaan. De school heeft jarenlang haar bruikbaarheid bewezen en de tijdsom standigheden eischen evenzeer in het gemeentelijk als in het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 935