3 DECEMBER 1931. ^947 de rentabiliteit van dergelijke inrichtingen in andere gemeenten, aangezien daaromtrent op het oogenblik niets vaststaat. De heer KUIJLAARS zegt, dat hiermede weliswaar een groote uitgaaf gemoeid is, maar dat men wel moet bedenken, dat het hier eigenlijk de oprichting van twee inrichtingen betreftéén voor de verwerking van bloed en één voor die van afval. Het benoodigde bedrag viel ook der Slachthuis commissie eerst tegen, doch er moeten dure toestellen worden aangeschaft. De heer Haaiman wil eerst een onderzoek naar de rentabiliteit instellen. Ook de Slachthuiscommissie heeft dit punt onder de oogen gezien. Een feit is het, dat nog geen andere gemeente in ons land in het bezit is van een dergelijke inrichting. Doch, waarom zou Breda in deze niet voorgaan; één gemeente moet toch de eerste zijn. De Directeur heeft met cijfers aangetoond, dat de inrichting zichzelf kan bedruipen, ja, zelfs winst zal afwerpen. Ook zal men er wellicht groote kosten mede uitsparen, doordat dan het maken van een zuiveringsinstallatie voor de rioleering van het abattoir hoogst waarschijnlijk achterwege kan worden gelaten. Op grond van een en ander acht Spr. deze installatie in het belang van het Slachthuis noodig. De VOORZITTER verklaart, dat hij aan het betoog van den heer Ku ij laars niet veel behoeft toe te voegen. De calculatie van den Directeur ziet er inderdaad redelijk uit, zoodat de zaak economisch mogelijk lijkt. Het systeem zelf is betrekkelijk iets nieuws, tenminste voor ons landin Duitschland vindt het al meer toepassing. Ir. Mink, die ons bij de oprichting van het Slachthuis heeft voorgelicht, is ook in deze om advies gevraagdhij acht de inrichting zeer wenschelijk, ook omdat zij kan bijdragen tot de zuivering van de rioleering van het abattoir. Doch al zou dit niet in die mate zijn, dat het maken van een aparte zuiverings-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 947