16 DECEMBER 1931 J 999
R.K.
BURGERLIJK ARMBESTUUR, 7 leden, waarvan 5 R.K.
Beschouwt men deze cijfers, dan spotten ze toch met de
werkelijke verhoudingen. Zijn deze in overeenstemming met
de 60
Maar het antwoord zal wel zijn, dat dit geen juiste maatstaf
is, dat dergelijke commissies niet precies volgens de politieke
verhoudingen behoeven te worden samengesteld; misschien
zijn ook anderen niet ten volle geschikt. Enfin, men vindt er
wel een uitvluchtje voor, maar het is toch merkwaardig, dat
anderen dan de R.K. er toch maar steeds het slechtst afkomen
bij dergelijke verdeelingen. Ook besprak onze vriend G r u ij s
het feit, dat zelfs over het aantal te bezetten commissiezetels
noch over de personen, die deze zouden bezetten, niet het
minste overleg is gepleegd. ,,Gij hadt om dat overleg moeten
vragen,'' antwoordde de Voorzitter van de R.K. raadsfractie.
Zeker na de prettige ervaringen in 1927 opgedaan en afge
zien van het feit, dat een dergelijk initiatief behoort uit te
gaan van de grootste fractie. Verbeeldt je, dat wij bij de
R.K. raadsfractie zouden aankloppen om alsjeblieft mee te
mogen spreken over ons deel in de commissieplaatsen. Ik
hoor „G r a n v e 11 eV an de Ven" al tegen ,,M arga-
retha van Parm aV an Buitenen" zeggen:
„Ce ne sont que des gueux
Och, wat wij niet in de commissies kunnen doen, zullen we
hier in den Raad wel doen. Om datgene te doen, wat wij als
onzen plicht beschouwen, hebben wij noch een plaats in het
College, noch in de commissies van noode.
Thans overgaande tot het bespreken van het dagelijksch
beleid, moet ik allereerst de aandacht vestigen op het feit,
dat hoe langer hoe meer wordt geknabbeld aan de autonomie
der gemeentebesturen, aan de grondwettige en historisch ge
worden beteekenis van den raad. Ministers, Gedeputeerde
Staten en in laatste instantie Burgemeester en Wethouders,
gaan maar al te dikwerf op de stoelen der raadsleden zitten.
Is reeds de nieuwe wet, regelende de financieele verhouding