100 4 MAART 1932. Daarop stelt de VOORZITTER aan de orde: Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot het aan gaan van een geldleening ter consolidatie van de vlottende schuld der gemeente, luidende als volgt: „Gedurende 1929 en volgende jaren werden ten laste van „den algemeenen dienst en de verschillende bedrijven buiten gewone werken uitgevoerd, waarvan de kosten door geld- „leening moeten worden gedekt. „Uit de hierbijgevoegde becijfering blijkt, dat een gedeelte „dezer dekking reeds werd gevonden uit in 1930 met het „Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Pensioenfonds „voor de Koloniale Landsdienaren en Locale Ambtenaren „gesloten leeningen. „De reeds gedane kapitaalsuitgaven, welke nog niet door „leening waren gedekt, zijn voor een deel bestreden uit de „gewone inkomsten der gemeente en voor een ander deel „uit tijdelijke geldleeningen tot een totaal bedrag van „ƒ2.100.000.—. „Aangezien op deze wijze de financiering van kapitaals uitgaven niet kan worden voortgezet, hebben wij pogingen „gedaan tot het sluiten van een definitieve geldleening. Een „berekening van het te leenen bedrag gaat hierbij. Bij den „opzet daarvan is rekening gehouden met de begrootings- .voorschriften, zoodat voor ieder hoofdstuk der begrooting „het te leenen bedrag is becijferd. De te leenen bedragen „zijn voor ieder object zooveel mogelijk naar beneden af gerond. Het meerdere zal uit den gewonen dienst worden „gedekt. Eveneens zullen uit den gewonen dienst worden „gedekt, verdeeld over eenige jaren, de kosten van werken, „welke in korten tijd behooren te worden afgeschreven. „De bijgevoegde recapitulatie wijst aan, dat in totaal 2.500.000.zal moeten worden geleend. Bij het zoeken „van plaatsing voor dit bedrag bleek, dat een leening op „onderhandsche schuldbekentenis geen kans van slagen had. „De daarvoor in aanmerking komende instellingen waren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 100