114 16 MAART 1932. hij veronderstelt, dat dit daarvoor zelf mans genoeg is alleen wil hij even aanstippen, dat het niet aangaat te zeggen, dat het College is samengesteld uit de R. K. Raadsfractie, want de Burgemeester maakt daarvan geen deel uit doch waartegen hij ten krachtigste wil opkomen is de bewering, dat de R.K. Raadsfractie in deze niet onpartijdig, dus onbetrouw baar zou zijn. Spr. vindt het funest voor de onderlinge ver standhouding, als de eene raadsfractie dit van de andere gaat beweren. Wanneer men tot dergelijke middelen zijn toe vlucht moet nemen om zijn houding goed te praten, kan Spr. in de beschuldiging niet anders zien dan een uiting van zucht naar sensatie. Spr. verzoekt de S.D.-fractie de beschuldiging alsnog in te trekken, daar hij zich anders genoodzaakt zal zien zijn hou ding tegenover haar te wijzigen. De heer HAALMAN zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Vermits onze fractie van geen enkel lid van het College van Burgemeester en Wethouders een mondeling of schrifte lijk verzoek ontving betreffende dengene, dien men het liefst over deze aangelegenheid zou hooren, zal ik de eer hebben namens onze fractie deze zaak hier te behandelen en de nota van Burgemeester en Wethouders aan eenige nadere, critische beschouwingen te onderwerpen. Alvorens ik echter daartoe overga, wensch ik nog even de geschiedenis dezer zaak te releveeren en kan ik mij daartoe gevoeglijk bepalen tot de overgelegde correspondentie en een bespreking daarvan. In de eerste plaats ontmoet ik dan den brief van den Wet houder van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezond heidsdienst, waarbij mijn partijgenoot Van Houten werd uitgenoodigd schriftelijk opgave te doen van namen en adres sen der betrokken patiënten en mede te deelen, waarin het geestelijk geweld heeft bestaan. Deze antwoordde daarop vol komen terecht, dat, indien hij niet de zekerheid verkreeg, dat een volstrekt onpartijdig onderzoek zou worden ingesteld, hij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 114