130 16 MAART 1932. worden toegestaan, dat die woningen, wanneer zij eenmaal leeg komen, weder bewoond worden. De heer BROOS kan zich, na de uiteenzetting van den Wethouder, wel voor een groot deel met de opvatting van Burgemeester en Wethouders vereenigen, maar hij vindt het toch beter den ontruimingstermijn niet voor zoo langen tijd te verlengen. De heer VAN DER VEN wil den ontruimingstermijn thans op een half jaar stellen; immers, onder de bewoners zijn vele menschen van een dag. Wethouder VAN MIERLO zegt, dat dit er niets toe doet; als die menschen komen te sterven, worden de woningen vanzelf ontruimd en mogen dan niet meer door andere ge zinnen betrokken worden. Zonder verdere opmerkingen wordt daarop con form het voorstel van Burgemeester en Wethou ders besloten. 21. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot on bewoonbaarverklaring van de woningen Bredascheweg nos. 96, 98, 100, 102, 104, 106, 108, 110 en 112. De heer VAN DER VEN heeft het bevreemd, dat de woning Vlaszak no. 8 niet onder de onbewoonbaar te ver klaren woningen voorkomt, terwijl de beslissing daaromtrent, evenals ten aanzien van de woningen aan den Bredascheweg, in de vergadering van 3 December 1931 is aangehouden. Wethouder VAN MIERLO antwoordt, dat dit punt des tijds van de agenda werd afgevoerd, omdat dit voorstel eerst nog eens terdege moest worden onderzocht op grond van op het laatste oogenblik gebleken bezwaren. Dat bedoelde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 130