14 9 FEBRUARI 1932. ijverig corps van gemeentedienaren; de door hen geschonken ambtsketen zij voor mij een aansporing hun daarin voor te gaan. Mijne Heeren, het ga U, hun, die ons in onze taak dagelijks steunen, en den ingezetenen in het algemeen in 1932 goed. De heer HOUBEN antwoordt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Ouder gewoonte valt mij als oudste lid van dezen Raad de eer te beurt Uw zoo juist uitgesproken rede in de eerste zitting van 1932 te beantwoorden. De hartelijke gelukwenschen, door U gericht tot de burgerij en den Raad dezer stad, vinden bij de leden een weerklank, die ik niet beter zou kunnen vertolken dan door U toe te wenschen, dat de sympathie en genegenheid, die U zoo on dubbelzinnig in het afgeloopen jaar bij de viering van Uw koperen feest door Breda ik zou zeggen op de meest grootsche wijze werd vertolkt, tot in lengte van jaren moge blijven aangroeien. Met U, Mijnheer de Voorzitter, hoopt de Raad vurig, dat het zakenleven in alle geledingen der samenleving, dat thans door een nooit gekende wereldcrisis tot in zijne diepste grondslagen werd aangetast en geschokt, nog in dit jaar moge gaan herleven, opdat daardoor voor een ieder ook voor de velen, die op hun ouden dag buiten zaken staan meer draaglijke toestanden mogen gaan intreden. Het beeld, door U geschetst, van de treurige economische omstandigheden, waarin wij thans verkeeren, bevat naast overwegend donkere slagschaduwen toch ook nog enkele lichtzijden. De verbete ring der volkshuisvesting, niettegenstaande de groote toename der bevolking, de gezonde toestand der gemeentelijke be drijven, die hetzij vooruitgingen of zich althans wisten te handhaven op een zoodanig peil, dat voor de toekomst niet behoeft te worden gevreesd, stemt tot groote voldoening.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 14