b. „tot vaststelling van het aantal opcenten op de gemeente- „fondsbelasting over het belastingjaar 193233 op 52." 160 16 MAART 1932. „dan 2/3 deel of 156.000.komt ten bate van de begroo- „ting van 1932, terwijl de rest op de begrooting 1933 zal „worden verantwoord. „Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U voor „te stellen te besluiten: a. „tot wijziging der gemeente-begrooting voor den dienst „1932 in den hierboven aangegeven zin; De heer HAALMAN zegt, dat uit deze nota de juistheid van zijn bij de begrooting ingenomen standpunt blijkt; in de nota vindt namelijk zijn bewering, dat de post „Opcenten gemeente-fondsbelasting" de sluitpost der begrooting zal moeten zijn, bevestiging. Om dit aan te toonen doet Spr. voorlezing van enkele passages uit zijn begrootingsrede en uit de nota van Burgemeester en Wethouders. Verder zegt Spr., dat, als Burgemeester en Wethouders waren doorgegaan op hun thans ingenomen standpunt, zij niet tot 52, maar tot 66 opcenten hadden moeten komen. Hoe zijn zij tot 52 op centen gekomen? Volgens de berekening, welke in de nota is opgenomen, op tweeërlei manier. Zij hebben in de eerste plaats 38.000 reserve van den kapitaaldienst overgebracht naar den gewonen dienst. In de tweede plaats heeft het bij de begrooting aangenomen voorstel van den heer Van de Ven om den electriciteitsprijs niet te verlagen en den post „Onvoorziene uitgaven" in verband daarmede te verhoogen, zijn doel gemist, doordat Burgemeester en Wethouders thans voorstellen, laatstgenoemden post met een bedrag van 20.000 te verminderen. Die ƒ20.000 van de electriciteitsverbruikers komen dus in de plaats van een zeker aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting; zij zijn evenwel niet het resultaat van een heffing, welke naar mate van billijkheid en draagkracht is geschied. Hoewel hij deze manipulatie uit dien hoofde niet juist vindt, zou Spr., gezien de tijdsomstandigheden, daarover

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 160