16 MAART 1932. 161 nog kunnen heenstappen, doch hij kan zich in geen enkel opzicht vereenigen met het overbrengen van de 38.000 reserve van den kapitaaldienst naar den gewonen dienst, daar hij op het standpunt staat, dat aan die reserve niet mag wor den getornd. Spr. weet wel, dat dan het aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting nog iets hooger zal moeten worden opgevoerd, maar hij geeft daaraan de voorkeur boven het aanspreken van de reserve. Hij is trouwens van meening, dat de veronderstelling van Burgemeester en Wethouders, dat rekening moet worden gehouden met een daling van het be lastbaar inkomen met 15 wel wat al te pessimistisch is. Wethouder VAN BUITENEN merkt op, dat thans nog niemand met zekerheid kan zeggen, hoe groot die daling is. De heer HAALMAN geeft op grond van een en ander in overweging, 60 opcenten op de gemeentefondsbelasting te heffen en de 38.000 reserve op den kapitaaldienst te laten staan. Wethouder VAN BUITENEN begint met te citeeren het geen hij bij de behandeling van de begrooting voor 1932 over de sluitpost-kwestie gezegd heeft, waaruit blijkt, dat hij de meening van den heer Haaiman op dit punt deelde. Ook herinnert Spr. er aan, dat hij toen gezegd heeft, dat er van een eigenlijken afdoenden sluitpost tegenwoordig geen sprake meer kan zijn. Nu zegt de heer Haaiman: „Zie je wel, dat er nu toch een sluitpost is!" Dit is echter maar zeer betrekkelijk. Nu na twee maanden blijkt, dat men al 2 ton meer noodig heeft dan toen de begrooting werd vastgesteld en men neemt daarbij in aanmerking, dat voor 2 ton ongeveer 40 opcenten noodig zijn, dan kan men daaruit zien, welk een geringe speling men heeft bij het tegenwoordige opcenten- systeem; men heeft al heel spoedig het maximum aantal van 80 bereikt. Daarom is de post „Opcenten gemeentefondsbe- lasting" als sluitpost niet wat voorheen de gemeentelijke in-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 161