29 APRIL 1932. 220 congres voor Zondagsrust, waaraan Spr. het volgende ont leent: „Ons recht op Zondagsrust, op dien dag der dagen, is „gegrondvest in onzen plicht jegens den almachtigen God. „Wij hebben den plicht door den Zondag de wet Gods hoog „en heilig te houden. In dezelfde mate als de vrouw, naar „het woord van Paulus, eere geeft aan haren man, in die mate „brengen wij in de dagen der week Gode de eer door onzen „arbeid, door onze onderwerping aan de hooge en heilige „wet van straf en recht. Maar op den Zondag brengen wij „aan God de eer, niet door onzen arbeid, niet door ons werk, „maar door ons te wenden tot onzen Vader, die wil. dat wij, „zijn kinderen, Hem eere zullen geven en lof en prijs. Wan- „neer wij ons op het recht van den Zondag willen beroepen, „dan moeten wij dat recht als met diamanten ankeren vast- „leggen aan het recht van God op onzen eeredienst en onze „hulde. Ik zou verzaken hetgeen ik niet verzaken mag en „wil, als ik dit verzweeg. Er kunnen verschillende meeningen „zijn, maar die alle moeten in dit diep bewustzijn samen- „komen: er is een recht, dat ligt boven den wil van den „mensch." Ook bij de Christen-staatslieden van dezen tijd wordt dit streven naar verdere doorvoering van de Zondagsrust gevon den, getuige de rede door den tegenwoordigen Minister van Oorlog, dr. L. Dekkers, op 26 September 1922 gehouden ter gelegenheid van de 9e R.K. Sociale Week te Eindhoven, waarin hij ten aanzien van de Zondagsrust het volgende opmerkte: „En al staat het voor mij vast, dat de Overheid zich niet „heeft in te laten met de wijze, waarop wij meenen den „Zondag te moeten heiligen; het is een heel andere vraag, of „de Overheid maatregelen mag nemen om datgene te voor komen, wat in de oogen van zeer velen den dag des Heeren „grootelijks ontheiligt. Van het verrichten van slafelijken „arbeid hebben wij ons, naar onze heilige overtuiging, op den „dag des Heeren te onthouden. Dit gebod is Goddank voor „zeer velen heilig. Welnu, dan mag de Overheid maatregelen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 220