222
29 APRIL 1932.
„U begrijpt, wanneer dat het motief is geweest om het
„woord „plaatselijk" weg te nemen, om dus de plaatselijke
„omstandigheden niet aan het bestaan op een enkele plaats
„te binden dat de eisch van het plaatselijke toch in wezen is
„blijven bestaan."
Nog nader omschrijft de Minister de bijzondere omstan
digheden, waaraan van de wet afwijkende gemeentelijke ver
ordeningen zullen hebben te voldoen, in zijn circulaire van
20 Februari 1932. Daarin zegt hij: „Voorop kan worden,
„gesteld, dat uiteraard moet worden uitgegaan van den eisch
„der wet, dat de in art. 9 bedoelde verordeningen alleen
„kunnen worden vastgesteld, indien bijzondere omstandig-
„heden afwijkingen van bepalingen dezer wet in een ge-
„meente wenschelijk maken. Als een der redenen, welke ter
.invoering van een wettelijke regeling betreffende de winkel-
.sluiting werden aangevoerd, gold het feit, dat in verschil-
„lende gevallen, de winkeliers van een gemeente schade
„ondervonden van een voor die gemeente geldende winkel-
„sluitingsverordening, terwijl in een aangrenzende gemeente
„geen zoodanige bepalingen van kracht waren. Die bezwaren
„zouden blijven gelden, indien al te spoedig beroep op
„bijzondere omstandigheden" werd aanvaard. Er zal dus voor
„elk geval afzonderlijk aangetoond moeten worden, dat de
„grenzen der wet te eng of te ruim zijn in verband met de
„ter plaatse bestaande omstandigheden."
Uit de hier weergegeven ministerieele uitspraken blijkt wel
zeer duidelijk, hoe voor iedere afwijking op grond van art. 9,
le lid, der wet zeer nauwkeurig het „bijzondere" van de
omstandigheden, die daaraan ten grondslag liggen behoort te
worden aangetoond.
Toetst men nu de bepalingen van art. 1, sub a, b en c,
dezer verordening aan de door den Minister ontwikkelde be
grippen, dan voldoen deze z.i. niet alle aan de door de wet
gestelde eischen.
Voor een drietal gevallen worden afwijkingen toelaatbaar
geoordeeld. Niet bijzonder gelukkig schijnt Spr. de toelichting
van Burgemeester en Wethouders, waarin de drie gevallen