244 29 APRIL 1932. De heer KUIJLAARS zegt nog, dat de vergelijking van Wethouder Van M i e r 1 o ook daarom niet opgaat, wijl dit perceel is gelegen in de bebouwde kom en veel meer ruimte biedt dan dat in den Boeimeerpolder. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethou ders hopen binnenkort mededeeling te krijgen, dat er meerdere gegadigden zijn voor het bewuste perceel in den Boeimeer polder en ook voor het onderhavige. Hij stelt derhalve voor, de verdere behandeling van dit punt aan te houden tot een volgende vergadering. De heer KOOIJMAN wenscht nog even op te merken, dat hij zich niet beklaagd heeft over het feit, dat zijn vragen niet aan den Raad zijn overgelegd, doch wel over de wijze, waarop het naar aanleiding van die vragen ingestelde onderzoek heeft plaats gehad. Als de heer Van M i e r 1 o valt over de qua- lificatie „niet serieus" wil Spr. die wel vervangen door „on deskundig"; het onderzoek is inderdaad op ondeskundige wijze geschied. De heer VAN BEDAF merkt op, dat men, na het betoog van den heer V a n M i e r 1 o aangehoord te hebben, eigenlijk tot de conclusie zou moeten komen, dat de gemeente nog blij mag zijn 200,te krijgen voor zoo'n bouwvallig zoodje, vooral als men in aanmerking neemt, dat zij zich zooeven tegenover een armen schoenmaker aan den Slingerweg zoo schriel heeft getoond. Wethouder VAN MIERLO merkt nog op, dat „De Trek pot", zooals die er nu bij staat, niet geschikt is om deze als plantsoen open te stellen. Burgemeester en Wethouders zullen gaarne meerdere gegadigden afwachten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 244