29 APRIL 1932. Koningin mededeelde, dat op dat oogenblik („thans" schreef het College) een herziening van het reglement van orde in voorbereiding was. En alhoewel alle koperen jubilea in dezen Raad niet op dezelfde wijze worden herdacht, zou de Raad toch zeker een dergelijke heuglijke gebeurtenis niet onop gemerkt voorbij hebben laten gaan. Maar, hoe het zij, na dus een voorbereiding van ruim 11 ll2 jaar ligt thans een ontwerp vóór ons en zou men dus mogen veronderstellen, dat uit een dergelijke voorbereiding iets gegroeid zou zijn, dat iets bijzonders op dit gebied zou mogen worden genoemd. Het spijt mij, Mijnheer de Voor zitter, maar zoo bijzonder kan ik er niet over roemen, al is als gewoonlijk het College van Burgemeester en Wethouders overtuigd, dat het door hem geleverde product zóó feilloos is, dat het voor geen enkele verbetering of wijziging vatbaar is. Door de ondervinding geleerd, moet het wel van eenigen durf getuigen, als er dan in dezen Raad iemand gevonden wordt, die nog den euvelen moed heeft, te trachten door amendeering, wijziging en zelfs hoe durft hij verbetering in het voorgestelde te brengen. Maar hem den vermetele treft dan ook de gerechte wraak. Hoe hij durft zich verbeelden, dat een werk door het College van Burgemeester en Wethouders van Breda gewrocht, niet in elk opzicht volmaakt is hij durft zich aanmatigen, het hier of daar iets beter te weten hoezeer verdient hij de straf, die op zooveel ontoelaatbare eigengerechtigheid wordt gesteld Ik ik erken het met de deemoedigheid, die eiken zondaar past had beter moeten en kunnen weten en het niet mogen wagen mij schuldig te maken aan datgene, wat ik zoo juist als ten eenenmale niet te aanvaarden kwalificeerde. Ik diende op het ontwerp-reglement van orde een negental amendementen in. Vrouwe Justitia het zwaard der gerech tigheid hanteerende, sloeg ze daarmee in één slag altemaal en nu op z'n Breda'sch uitgedrukt hartstikken dood. Mijnheer de Voorzitter, na deze inleiding, die ik meende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 255