258 29 APRIL 1932. is, waar naar mijn meening het betrokken artikel, zooals het is voorgesteld, in strijd is met de bepalingen der Gemeente wet, afzien van de verdediging mijner amendementen. Wel wil ik een waarschuwing laten hooren tegen het in het reglement van orde opnemen van de spreektijd-rantsoeneering, het beproefde middel, waarmede de meerderheid de stem der gesmade minderheid naar welgevallen kan smoren. Gij kunt dat in Uw reglement van orde opnemen zooveel gij wilt, maar onze fractie aanvaardt dat niet en zal zich mocht deze tegen haar zin worden toegepast daartegen weren met alle beschikbare middelen. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, acht ik het noodig, het College van Burgemeester en Wethouders te leeren eenige waardeering te hebben voor het werk van een raadslid, ook als hij geen deel uitmaakt van de R.K. Raads fractie. Had de beleefdheid niet geëischt eerst de verdediging der amendementen af te wachten, alvorens het doodvonnis erover uit te spreken Uit de nota van Burgemeester en Wethouders blijkt, dat dit verlangen geenszins overbodig mag worden geacht. Geven Burgemeester en Wethouders niet toe zelf niet precies te weten, wat door den voorsteller wordt bedoeld Zoo lezen we op pagina 2 der nota, vierden regel„De bedoeling van het voorstel schijnt te zijn" enz. Men raadt er dus maar naar, weet het niet, maar toch wordt alles zonder meer afgewezen Het is wel fraai. Gij, Burgemeester en Wethouders van Breda, hebt U niet tot die toch niet zoo duizelingwekkende hoogte kunnen opwerken. Welnu het zij zooik zal trachten al vlei ik me niet, dat zelfs deze poging succes zal hebben U te leeren een volgende maal anders te handelen. De VOORZITTER zegt, dat de opmerkingen van den heer Haaiman een wederwoord eischen. Spreker heeft zelden zoo versteld gestaan van de redevoering van een raadslid als nu. De grondtoon van de rede van den heer Haal man was aangetast eergevoel. Dit nu is altijd een kwade bronmen heeft daardoor geen objectieven kijk op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 258