29 APRIL 1932.
271
„geacht met het in art. 125 en 126 der Ambtenarenwet 1929
„neergelegde beginsel;
„overwegende, dat de uitvoering der voorgestelde regeling
vooral voor het Rijk op onoverkomelijke moeilijkheden
„zal stuiten;
„van oordeel, dat de aanneming van het onderhavige wets
ontwerp zeer groote nadeelen met zich zal brengen;
„verzoeken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
„meergemeld wetsontwerp wel te willen afwijzen;
„besluiten deze motie ter kennis te brengen van de Tweede
„Kamer der Staten-Generaal en van de Nederlandsche Dag
bladpers."
Spr. vindt het jammer, dat aan deze motie de eigenlijke
slot-alinea ontbreekt; deze had moeten luiden: „en besluiten
„de voorgestelde korting te aanvaarden".
Spr. heeft al deze uitlatingen over het Kortingswetje aan
gehaald omdat daaruit blijkt,, dat zijn fractie in haar oordeel
daarover niet alleen staat.
Door den Raad van Amsterdam is het voorstel van Burge
meester en Wethouders om tot korting op de loonen en
wedden van het gemeentepersoneel over te gaan, dezer dagen
verworpen. Spr. wil er hier op wijzen, dat aan dit besluit is
medegewerkt door middenstandsafgevaardigden, omdat zij
volkomen terecht begrepen, dat salarisvermindering geen voor
deel brengt aan den handeldrijvenden middenstand.
Vervolgens merkt Spr. op, dat Burgemeester en Wethou
ders, die in hun voorstel, vermeld onder punt 51 der agenda,
wijzen op den financieelen toestand der gemeente, er daarover
meer dan één meening op na schijnen te houden. Zij hebben
namelijk aan de Commissie voor het Georganiseerd Overleg
een zeer zwartgekleurde nota over de financieele positie der
gemeente doen toekomen, waarin het opvoeren van het aantal
opcenten op de gemeentefondsbelasting tot 72 in uitzicht werd
gesteld, in geval niet tot korting op de loonen en salarissen
werd overgegaan. Het voorstel aan den Raad is echter al
minder zwartgekleurd; het dreigement van de 72 opcenten is
daarin niet te vinden. Maar, wat nu te zeggen van de wijze,