29 APRIL 1932. 281 Spr. zou daarom willen vragen: Is het de opvatting van Bur gemeester en Wethouders of van den Raad, dat zij zich aan de uitspraak dier Commissie gebonden achten? Wethouder VAN MIERLO: Neen, dat mag zelfs niet! De heer VISSER: U heeft zich toch zooeven op die uit spraak beroepen. De Commissie voor het georganiseerd over leg kan beter over de zaak oordeelen dan de raadsleden, omdat de bespreking daar meer tot haar recht komt dan in den Raad. Acht men zich echter niet gebonden aan het resul taat dier bespreking, dan is daarmede het effect van het betoog van Wethouder Van Mierlo voor het grootste deel te niet gedaan. De heer HAALMAN zegt, dat Wethouder Van Mierlo tot hem en zijn fractiegenooten het verwijt heeft gericht, dat zij ingevolge een decreet of oekase van het hoofd bestuur der S.D.A.P. tegen de voorstellen tot korting moeten stemmen. Het zal wel niet worden geloofd, doch Spr. kan hier met nadruk verklaren, dat hem en zijn fractiegenooten niets bekend is van een zoodanige oekase; zij zou, gesteld dat zij bestond, door hen ook niet worden aanvaard. Immers, als men door de kiezers is aangewezen om hen hier te vertegen woordigen, dan houdt dit in, dat men bekwaam wordt geacht, om zelf de sociaal-democratische beginselen hoog te houden. Volgens den heer Van Mierlo zou Spr. de bepaling der Gemeentewet over het hoofd hebben gezien, dat de leden van den Raad stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen, en aldus zou handelen in strijd met de wet. Die bewering slaat als een tang op een varken, want al zou den Spr. en zijn fractiegenooten hier stemmen in opdracht van de hoogere leiding der S.D.A.P., dan is het toch een feit, dat zij niet benoemd zijn door het partijbestuur. De voorstelling van zaken, door den heer Van Mierlo gegeven, gaat dus niet op.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 281