314
8 JUNI 1932.
Hieraan voldaan zijnde, worden door den heer K r a ij in
handen van den Voorzitter achtereenvolgens afgelegd de
eed van zuivering en de eed van trouw, voorgeschreven in
art. 45 der Gemeentewet.
De VOORZITTER wenscht den heer K r a ij daarop
geluk met zijn benoeming en verzoekt hem in de vergadering
plaats te nemen.
Waarop de benoemde zitting neemt.
4. Benoeming van een wethouder,
De heer HAALMAN zegt, dat hij de zooeven plaats
gehad hebbende beëediging onwettig acht en evenzoo de op
handen zijnde benoeming van een wethouder. Daarom ver
langt Spr. ook stemming over de vraag, of men al of niet
zal overgaan tot de benoeming van een wethouder.
De heer VAN DE VEN zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter,
Nu dit punt aan de orde is, wil ik er iets over zeggen,
omdat daarbij onze fractie gemoeid is. In het Volksblad is
n.l. gezegd, dat de lange duur dezer benoeming te wijten
zou zijn aan oneenigheid in onze fractie betreffende den
persoon, die in deze functie zal worden benoemd. Ik stel er
prijs op te verklaren, dat er niet de minste oneenigheid
omtrent deze benoeming heeft bestaan, doch dat er integen
deel eenstemmigheid over heerscht. Hetgeen den heer
Haaiman daaromtrent dus ter oore zou zijn gekomen,
is volkomen onjuist. De goede verstandhouding leidt er toe,
juiste inlichtingen te verstrekken. Bij de behandeling van de
gemeente-begrooting voor het jaar 1932, heeft de heer
Haaiman onjuiste dingen beweerd over onze fractie en
nu doet hij het ten tweede male.