8 JUNI 1932.
319
heeft ter visie voor den Raad gelegen, en het moet worden
toegegeven, wel kort, in verband met den fatalen termijn.
Nu is het mogelijk, dat Spr. niet duidelijk is geweest bij de
behandeling in den Raad, dat hij niet precies heeft uiteen
gezet, dat deze en dergelijke voorwaarden zijn gesteld. Doch
als men „a l'improviste" spreekt, kan men niet elk woord
op een schaaltje wegen. Bovendien had men een en ander
duidelijk in de stukken kunnen lezen.
Ten aanzien van het georganiseerd overleg voor het
politie-personeel wijst Spr. er op, dat hiervoor een afzon
derlijke commissie moet bestaan.
Wat betreft het ambtenaren-reglement kan Spr. mede-
deelen, dat het ontwerp daarvan, naar de verschillende
organisaties om advies is gezonden.
De heer VAN HOUTEN merkt op, dat het niet bestaan
van het georganiseerd overleg voor politie-personeel in strijd
is met de wet.
Overigens wil Spr. gaarne aannemen, dat de heer Van
M i e r 1 o niet opzettelijk den Raad verkeerd heeft ingelicht.
Voor Spr. echter, en voor meerderen, stond het, na Het
betoog van den heer Van M i e r 1 o, vast, dat slechts één
organisatie tegen de voorstellen tot salarisvermindering was.
Thans blijkt dit anders te zijn. Hieruit blijkt nog meer de
wenschelijkheid om de stukken tijdiger ter inzage te leggen.
Ieder raadslid heeft niet steeds den tijd op elk gewenscht
tijdstip naar de leeskamer te stappen om een en ander in
te zien, en zeker is dat niet het geval, als daarvan 24 uur
te voren wordt kennis gegeven.
Wethouder VAN MIERLOU hadt alles toch thuis
kunnen inziende stukken zijn toch rondgezonden
De heer VAN HOUTEN Zeker, maar juist niet het
stuk waar het hier om gaatde notulen der commissie voor
het georganiseerd overleg.
Het schrijven wordt daarop voor kennisgeving
aangenomen.