9 FEBRUARI 1932.
37
worden afgeleid, dat de verlichting nu ook moet worden
uitgebreid.
Den heer M e ij v i s antwoordt Spr., dat hij den directeur
van Openbare Werken wel naar den stand van zaken heeft
gevraagd, maar nog geen antwoord daaromtrent heeft be
komen. Een spoedige overdracht van het terrein in eigendom
van de gemeente zal bevorderd worden.
Wat de beweerde ongerechtigheden betreft, welke na het
sluitingsuur van de café's in de Tuinbouwlaan zouden plaats
vinden, zegt Spr., dat hij niet gelooft, dat die zulke afmetin
gen aannemen als wordt voorgesteld. In het algemeen zullen
dergelijke moeilijkheden ook niet door het plaatsen van een
lantaarn worden opgelost.
De heer VAN KEEP wijst er op, dat men nog in den
overgangstijd van de grensuitbreiding verkeert. Daarom moet
men volgens Spr. niet zoo'n stug en halsstarrig standpunt
innemen als Burgemeester en Wethouders doen. De men-
schen in kwestie zijn niet onwillig; er zijn er velen, die bereid
zijn hun grond om niet aan de gemeente over te dragen. Spr.
zou hen dan ook in deze kleinigheid tegemoet willen komen.
De heer BROOS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Ik heb in eerste instantie niet over dit onderwerp gespro
ken, omdat de heer K o o ij m a n daarover al het een en
ander gezegd had, maar aangezien dit in het antwoord van
den Wethouder niet voldoende tot zijn recht komt, wensch ik
ook nog eens een enkel woord daarover in het midden te
brengen.
In de Tuinbouwlaan branden des avonds twee lantaarns,
die te middernacht worden gedoofd. Nu wonen er in die
laan meerdere ambtenaren bij de Nederlandsche Spoorwegen
en de Posterijen, die zich bij vroegen en laten dienst naar
hun woning moeten begeven, terwijl het in die laan geheel
duister is. Zij zouden daarom gaarne zien, dat er gedurende
de nachtelijke uren één lantaarn bleef branden. Nu meen ik,