422 1 AUGUSTUS 1932. „Deze vergoeding wordt, ingevolge art. 103, sub. 4 der „l.o.-wet vastgesteld, zoodra de gemeenterekening over het „betrokken jaar is gesloten. „Aangezien de rekening over het dienstjaar 1930 door „Gedeputeerde Staten is vastgesteld bij hun besluit van den ,,15en Juni j.l., G. nr. 253, kan de vaststelling der vergoeding „over gemeld jaar thans plaats hebben. „Als kosten komen in aanmerking de kosten volgens art. 55 „onder e. tot en met h. en o. alsmede die van instandhouding. „De wijze van berekening der vergoeding is aangegeven in „art. 101, sub. 2 en bedraagt per leerling het gemiddeld be- „drag per leerling van de kosten over hetzelfde dienstjaar „der overeenkomstige openbare lagere scholen in de gemeente. „Deze kosten zijn op de inliggende staten nader gespecifi ceerd vermeld. „Tot grondslag wordt genomen het gemiddeld aantal leer- „lingen naar den maatstaf van art. 28 der l.o.-wet, d.i. inge volge het Koninklijk besluit van den 25en Mei 1926 (S. Nr. „151het gemiddeld aantal leerlingen over het jaar waarvoor „de vergoeding geldt i.e. over 1930. „Blijkens de mede bijgevoegde berekening, bedroeg het ge middeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor „gewoon lager onderwijs over 1930, 919 en de totale kosten „dier scholen ƒ9274.12. „Het gemiddeld aantal leerlingen aan de school voor uit- „gebreid lager onderwijs bedroeg over dat jaar 80J^ en de „totale kosten dier school 2098.53. „De kosten per leerling der openbare g.l.o.-schoïen be droegen dus over 1930 ƒ9274.12 919 ƒ10.09 en der „openbare u.l.o.-school 2098.53 80J^ 26.07. „De gemeente vergoedt bovendien aan de besturen der „bijzondere scholen 0.50 per leerling voor administratie- „kosten, welk bedrag overeenkomstig het K. B. van 27 Mei „1926, (S. Nr. 154), ook reeds over voorafgaande jaren is „toegekend. „De vergoeding per leerling voor de bijzondere scholen „kan dus worden vastgesteld:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 422