50 9 FEBRUARI 1932. ,,en tot het juiste bedrag zijn verantwoord. Voorts moet „worden nagegaan, of de administratie op doeltreffende wijze „wordt gevoerd en geregeld overeenkomstig de geldende „voorschriften is bijgehouden. „Dit omvangrijk werk moet thans door ons geheele college „geschieden. „Hieraan zijn practische bezwaren verbonden. Daar een „kasopneming veel tijd in beslag neemt en zooveel mogelijk „achter elkaar moet worden afgewerkt, kan het geheele „college dit werk niet te allen tijde verrichten. Toch moet „een kasopneming onverwacht op elk moment mogelijk zijn. „Artikel 124 der Gemeentewet opent de mogelijkheid van „het algemeene voorschrift af te wijken. Het 2e en 3e lid „van dit artikel luiden als volgt: „De raad kan, met goedkeuring van Gedeputeerde Staten, „aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid geven „het opnemen van de boeken en de kas (van den ontvan- ,,ger) aan een lid van hun college of een daartoe aange- gewezen deskundige op te dragen. „Burgemeester en Wethouders en het lid van hun College „zijn bevoegd zich hierbij door een deskundige te doen „bijstaan." „Deze bepalingen zijn in de Gemeentewet opgenomen om „tegemoet te komen aan de bezwaren van de grootere ge beenten tegen de opneming door het geheele College. „Wij vinden het gewenscht ook voor onze gemeente van „den algemeenen regel af te wijken en toepassing te geven „aan bovengenoemd wetsartikel. Bij informatie in 18 gelijk soortige gemeenten is ons gebleken, dat van dit aantal nog „slechts in 2 gemeenten, n.l. Maastricht en Schiedam, de „kasopnemingen door het geheele College worden verricht. „Wij zouden de kasopnemingen willen opdragen aan den „wethouder van financiën. „In verband met den omvang der administratie en met „de daarvoor geldende ingewikkelde voorschriften hebben wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 50